Tutten! Tutten! Tutten!
Voor de dokter is het makkelijk als je patiënt bent. Voor de patiënt is het makkelijk als de dokter ook dokter is. We kunnen het niet aan om mensen gewoon als mensen te zien. Inmiddels was Otto mijn vaste hematoloog geworden. En het viel inderdaad niet mee om hem als een mens te zien. Op het eerste gezicht leek hij op St Elsewhere‘s Victor Ehrlich, maar hij was lang niet zo klunzig als de televisieheld uit de jaren 80. Otto kon mij wel aan. Hij kende me beter dan me lief was. Er viel niet met hem te dollen. Die grappen van mij, daar prikte hij wel doorheen.
Om tot me door te dringen van de gevaren voor een transplantatie patiënt legde hij vaak de nadruk op één werkwoord. “Tutten, je moet tutten!” Met andere woorden ik moest verantwoord metroseksueel zijn. Mijn uitgedroogde lijf insmeren met de bodylotion met iedere dag de roep van Otto in mijn achterhoofd “Tutten! Tutten! Tutten!” De polibezoeken waren geen theekransje. Er moesten in korte tijd zaken worden gedaan, dus die werkwoorden moesten er in gestampt worden. Het bloedbeeld en een korte samenvatting van hoe ik me voelde moesten leiden naar meer of minder medicijnen, een verwijzing naar een andere specialist of een onderzoek. Voor de arts is de poli als beursplein 5. Er moet snel gehandeld worden en de risico’s zijn groot. De winst voor een arts zit hem alleen niet in het aantal genezingen. Hij ziet vooral ellende en moet mensen een perspectief bieden. Het is zeker tot de kerst rommelig, of we gaan je direct opnemen en dan kijken we verder. Je zal nooit een concreet beeld krijgen. Zoals: je bent nu ziek, maar over twee weken ben je weer de oude. Nee de ziekte is geen gebroken been. Met welke kik gaat de arts aan het eind van de dag dan naar huis? Ik kon me er geen voorstelling bij maken. “Schat, vandaag heb ik één patiënt opgegeven, maar toch zeker 15 aan het lijntje kunnen houden.” Ik had niet eens het idee dat mijn Otto een schat thuis heeft zitten. Hij is veel te druk om aan het eind van de dag de rekening op te maken. Volgens mij is er alleen razende woede dat hem op de been houdt. Luisterend naar de verhalen van zijn patiënten en turend naar het scherm vol bloedwaarden. Het is een onmogelijke puzzel, maar in naam van de beschaving moet hij gelegd worden. Preventie geeft de arts nog minder voldoening. Misschien konden ze het vinden in de eer van hoopgevende conclusies uit onderzoek. En als dat er niet was, dan was er nog altijd het salaris waarmee een tweede huis in Frankrijk in het verschiet lag. Ik had wel door dat de dokter ook maar gewoon een mens was. Otto als een ouderwetse metroseksueel met juppiebloed. Hard werkend, goed gekleed, vrijgezel en tuttend. Ik zou graag wat voor hem willen betekenen. Dikke vrienden worden en bier drinken. We roepen dan samen “Zuipen! Zuipen! Zuipen!” Want losbandigheid is het enige waar we ons aan vast kunnen klampen als we ons beseffen dat we het ook niet meer weten. Maar we vermannen onszelf, of we nu willen of niet. Hij is de dokter en ik de patiënt. Zo zijn de rollen verdeeld en alleen zo komen we vooruit.