Wat mij niet ombrengt, maakt mij wijzer
De aforisme “Wat mij niet ombrengt maakt mij sterker” van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche wordt vaak gebruikt om ons moed in te praten tijdens ziekte. Nietzsche’s aforismen laten zich echter nooit op één manier uitleggen. Het is oorlogstaal die aansluit bij de vaak krijgshaftige bewoordingen waarmee onze houding tegenover kanker gevormd wordt. Maar wat heb je eraan als je geveld wordt door zo’n levensbedreigende ziekte? Je had liever niet ziek willen worden. Kan het toch niet zo zijn dat als je terugkijkt je ook echt wat aan deze periode hebt gehad?
Eerste diagnose
De eerste verdenking op mijn leukemie werd zo’n anderhalf uur na de binnenkomst op de spoedeisende hulp meegedeeld. Geconfronteerd met deze onverwachte onmacht kon ik niet meteen duidelijk krijgen wat dit voor mij betekende. Het weekend overleven was het eerste doel. Mijn goede vriend Olaf die bij de eerste diagnose aanwezig was wist ook niet waar hij het vandaan moest halen. Hij was wethouder in de stad waar we woonden en had net een enorm probleem met Grondzaken bekend gemaakt. “Ik heb gelukkig niet zo’n kutportefeuille waar je zelf de problemen moet oplossen.” Zei ik. “Straks heb ik de beste doctoren om me beter te maken.” Het eerste relativeren was begonnen. Niet zozeer met humor, maar meer met het trainen van mijn gedachten.
Gelukkig lijden
In de maanden die erop volgden werd ik overladen met beterschapswensen. Gewoon korte aandacht van mensen gaf mij het gevoel dat ik er niet alleen voor stond. Ook al wisten zij soms ook niet hoe ze mij erdoorheen konden trekken. “If it doesn’t kill you it makes you stronger” werd er dan op mijn Facebook gepost. Ik moet eerst nog zien dat het mij niet doodt, dacht ik dan. Wat heb ik er aan om straks de kracht te hebben die ik nu nodig heb? Terugkijkend op die lange tijd in het ziekenhuis zie ik mezelf op mijn gelukkigst. Daar in quarantaine werd de wereld ontdaan van ballast zoals dagelijkse boodschappen, verjaardagen of de roddels op het werk. De essentie van leven was duidelijk: Als ik de ochtend wakker word, dan moet ik de avond zien te halen. Ik werd omringd door de mensen waar ik het meest van hield en met wie ik niet zonder kon. De liefde werd bevestigd in veel indringende gesprekken. Als die dood dan toch mocht komen, dan was ik er klaar voor. De social media bulkt van inspirerende verhalen en quotes, maar wat heb je er aan als je het zelf niet echt hebt doorleefd?
Identiteitscrises
De apotheose van mijn gelukkige ziekenhuistijd werd de stamceltransplantatie. Daarna zou ik volgens mijn arts thuis de moeilijkste periode krijgen. En dat klopte. Ik liep al snel tegen mijn grenzen aan: een identiteitscrisis van jewelste. Wie was ik nog? Die jonge ondernemende directeur? Die sportieveling die niet stuk te krijgen was? Of moest ik door het leven als transplantatie patiënt? Wilde ik überhaupt nog zijn wie ik was? Door nood gedwongen moest mijn leven ingericht worden op een manier die echt bij mij past. Mijn doelen en ambities werden realistischer en waren op de korte termijn gericht. Ik accepteerde dat ik op sommige vlakken helemaal geen zelfvertrouwen meer nodig had, waardoor ik meer aandacht kreeg voor de dingen waar ik wel goed in was. Ik ontdekte dat het leven lang niet zo maakbaar was als ik me tot dan toe had voorgehouden. Door het beest in de ogen aan te kijken kon ik loskomen van mijn kudde-gedachten. En dat beest was overduidelijk niet de ziekte, maar ikzelf. De ziekte gaf me de vragen om tot mezelf te komen. Zonder haar zou ik nu onrustig en in onwetendheid rondlopen.
Meedeinen in de storm
De oud Griekse filosoof Epictetus zei “Het zijn niet de dingen, maar onze voorstellingen van de dingen die ons in verwarring brengen.” Dat wil zoiets zeggen dat we hoe erg we ook in ellende gestort worden, we altijd onze gedachten kunnen trainen. Dat vraagt om constante oefening. Een dialoog met jezelf. Weten wat je moet en niet wat je wil. Het ongeluk in het leven aanvaarden, omdat je jezelf geweld aandoet om tegen de situatie in te gaan. Mijn lichaam is van deze oefening niet beter geworden. Het is nog steeds een krakende wagen en kan niet veel hebben. Maar de geest kan nieuwe tegenslagen steeds beter opvangen zoals het diepgeworteld duingras wat meedeint in de storm in plaats van de rots in de branding die langzaam wordt uitgehold. Wat mij niet ombrengt maakte me niet sterker, maar wijzer.
Vond je dit stuk interessant? Lees dan mijn allereerste blog nog eens: Aan alles komt een eind